Love is a place

10 juni 2017 - Ngorongoro, Tanzania

IMG_4281 IMG_4398

(Door Michiel; meer foto's in de gelijknamige map)

Onze bordercollie (-achtige) hond Wingu ligt te slapen bij de voordeur. Vanwege de kou die na het regenseizoen is ingetreden staat zijn mand binnen. Wel, kou is relatief natuurlijk, want het is toch nog een graad of 18 hier, maar voor ons voelt het als onder het vriespunt. Zodra de zon achter de wolken tevoorschijn komt is de temperatuur meteen weer aangenaam overigens, dat dan weer wel. Wingu slaapt vol overgave en volledig op z’n gemak: op z’n rug, wijdbeens met vier poten in de lucht. Elke keer als ik ‘m zo zie liggen moet ik grinniken. Grappig om te merken hoe ook ik, niet zo’n liefhebber van huisdieren, aan hem gehecht ben geraakt. Later op de ochtend geef ik hem een ei te eten. Als een kostbaar bezit neemt de witharige Wingu (hij heeft zijn naam gekregen van Simone, die hem ‘wolk’ heeft genoemd in Kiswahili) het ei dan voorzichtig in zijn bek en zoekt een rustig plekje op in gras rondom ons huis. Voorzichtig besnuffelt en likt hij het ei van alle kanten. Een kwartier later begint hij er aan te knagen, en uiteindelijk weet hij het ei te openen en slobbert hij de inhoud naar binnen. Met zijn ene oog kijkt hij mij schuin aan (het andere oog, waarschijnlijk beschadigd door een klap van de vorige eigenaar, viel niet te redden en is door de dierenarts verwijderd). Dan komt Kibo, de gitzwarte hond van onze buren aangescharreld en begint met Wingu te stoeien. Kibo heeft altijd honger, en op het grote terrein rondom onze huizen is vaak wel wat te vinden, waardoor hij het formaat heeft van een nijlpaard. Het is een grappig gezicht, die forse zwarte hond en zijn kleine witte fluffy maatje die op elkaar springen en uiteindelijk tegen elkaar aan kruipen en weer gaan slapen. Wingu heeft het zichtbaar naar zijn zin, sinds hij hier vier maanden geleden totaal verwaarloosd werd gedropt. Titi is talloze keren met hem naar de dierenarts geweest, en inmiddels is hij in blakende gezondheid. En hoewel hij nog steeds tijd nodig heeft om dichterbij te komen is hij niet meer zo schichtig en gestresst als in het begin. Hoewel we hem gaan missen, laten we hem met een gerust hart hier achter bij onze fijne buren als we straks terug gaan naar Nederland.

Want ja, nog iets meer dan twee weken, en dan vliegen we weer terug naar Nederland. Het einde van onze tijd in Tanzania loopt ten einde. We zijn begonnen om de spullen die we hier hebben verzameld te verkopen. We hebben de auto’s te koop gezet, onder andere op de lokale Facebook pagina, waar ze parmantig stonden te shinen tussen de advertenties voor Masaai slippers (gemaakt van versleten brommerbanden), scherp geprijsde operaties voor het verwijderen van aambeien (met close up kleurenfoto’s van vóór en na) en ‘plots for sale’, stukken land met half afgebouwde huisjes op afgelegen plekken (‘waterput dichtbij!’). Het leek aanvankelijk nog wel een beetje spannend of we de auto’s weer zouden gaan slijten, want er staan relatief veel exemplaren te koop de laatste tijd. De Tanzaniaanse belastingdienst zit sinds kort autobezitters achter de broek aan die geen belasting betalen, en dat zijn er nogal wat hier; velen proberen nu van hun auto af te komen. Daarnaast trekken de laatste tijd veel westerlingen en Indiërs weg uit Tanzania. De overheid hier is veel strenger geworden in het verstrekken van visa. De Tanzaniaanse regering is kritischer en afwijzender geworden ten opzichte van buitenlandse investeerders. “We kunnen het zelf ook wel” is de politieke wind die het laatste jaar is gaan waaien. En al die buitenlanders met hun bedrijven en NGO’s hebben veel auto’s, waarvan er veel in de verkoop gaan; meenemen is zelden een optie. Onze Landcruiser uit 1993 bijvoorbeeld is een perfecte auto voor de slechte wegen hier -beresterk en weinig elektronica, dus goed te repareren-, maar in Rotterdam mag ik er niet eens mee rijden, want milieuzone (en terecht, in zo’n drukke stad). Onze auto’s waren echter in een mum van tijd verkocht, ze waren goed onderhouden en dat is uitzonderlijk hier. De twintig jaar oude eikenhouten eettafel set, die we zelf van vertrekkende Deense expats hadden gekocht toen we hier kwamen, was zelfs binnen 30 seconden verkocht: “Zo’n mooie set heb ik nog nooit gezien”, zei de koopster. We hadden de set wel twintig keer kunnen verkopen.

Het is een raar idee om terug te gaan. Alle drie zijn we gehecht geraakt aan dit mooie, wijdse land met haar goedlachse bevolking. In het begin keken we, ietwat nerveus, onze ogen uit in de rommelige, stoffige straten van Arusha, nu voelt het vertrouwd: het ontwijken van de fietsers met een enorme stapel brandhout of met tien jerrycans water op de bagagedrager, de slingerende bodaboda rijder die tegen je autodeur aan rijdt en schaapachtig zijn motorfiets weer opraapt (thuis zou ik meteen naar het schadeherstelbedrijf gaan, maar hier: ach), de marskramer die tweedehands, door westerse hulporganisaties ingezamelde kleding bij het stoplicht verkoopt (een fraai staaltje marktverstoring voor de vele vakmensen hier die leven van het maken van kleding). Wat zal het saai zijn om straks weer achter de stadsbus aan te rijden in Rotterdam, vol gelikte reclame. Nee, dan zijn die afgeladen daladala taxibusjes toch leuker, allen volgeplakt met hilarische teksten, zoals ‘In We God Trust’ (sic), ‘I am left, Allah is right’ (het verkeer rijdt hier links, en de daladala’s halen vaak links in, aan de verkeerde kant dus) of: ‘Work in silence! Let your success make the noise’. Het leven rommelt hier z’n gangetje, vaak relaxed, zelden echt gehaast, meer nu dan morgen, en het voelt alsof het helemaal bij ons past.

Tegelijkertijd hebben we ook zin om terug naar Nederland te gaan. Zin om onze jongens Boris en Wouter weer te zien, zin om vrienden en familie weer te zien, zin om in ons eigen huis te wonen, zin om aan het werk te gaan, zin om nieuwe kleren te kopen (stofwolken en handwas doen je kleren geen goed weet ik nu), zin in drop en haring en Oude Rotterdammer. Simone kijkt er naar uit om het laatste schoolweekje in haar oude groep 8 nog mee te pikken, om haar kamer een makeover te geven en om naar ‘de middelbare’ te gaan. Dat wordt overigens niet het Montessori Lyceum, die ze al voordat we naar Afrika gingen had uitgezocht. Ze switcht naar het Wolfert Tweetalig waar de meeste lessen in het Engels zijn en relatief veel klasgenoten uit het buitenland komen of daar hebben gewoond. Het is leuk om te zien hoe vloeiend Simone inmiddels Engels spreekt, hoe makkelijk ze omgaat met kinderen uit andere culturen, en hoe haar zelfinzicht en maatschappelijk bewustzijn is gegroeid (een klein jaartje school waar zelfreflectie centraal staat doet veel). Apetrots hebben Titi en ik naar haar zitten luisteren toen ze samen met twee klasgenoten in vloeiend Engels hun eindwerkstuk ter afsluiting van de basisschool, een gloedvol betoog voor vrouwenrechten, stonden te presenteren. 

Kort geleden is Boris nog op bezoek geweest. Zijn studie in Delft telt van februari tot aan de zomervakantie niet één vakantieweek, maar hij heeft een gaatje van zes dagen gevonden. Wat is het fijn om hem weer te zien als hij aankomt op Kilimanjaro airport! Titi, Simone en ik halen hem met z’n drieën op, Simone spijbelt er een dagje voor- hier is dat gewoon een kwestie van even doorgeven dat je niet komt. Aansluitend rijden we vanaf het vliegveld een stuk verder naar het oosten, naar een warmwaterbron waar je in kan zwemmen. Het regenseizoen is ten einde, en nu is de koudere tijd aangebroken, waardoor het warme water extra lekker is. Als we na een lang zandpad, dat af en toe door een riviertje heen voert, aankomen bij de bron blijkt dat we de enige bezoekers zijn. Boris en Simone, gezellig kibbelend als vanouds, met die voortdurende ondertoon van pret, vermaken zich eindeloos met het touw dat boven het water is gehangen, waaraan je als een echte Tarzan of Jane boven het water kan zwieren. De leguanen die hier ook schijnen te zitten houden zich koest, waarschijnlijk gealarmeerd door de grote plonzen die Boris en Simone in het water maken.

De volgende ochtend vertrekken Boris en ik naar Kiteto, waar de kippenboerderij van Abdalla langzaamaan vorm krijgt. Het zal ook mijn laatste trip naar Kiteto zijn. Eerst gaan we bevruchtte eieren kopen bij een kippenboerderij hier in Arusha. In de (zeer) wijde omtrek van Kiteto zijn geen bevruchte eieren te koop in grotere aantallen, dus zo lang Abdalla’s eigen kippen niet voldoende eieren leggen is hij aangewezen op aanvoer van ver weg voor zijn broedmachine. Als ik straks weg ben gaat hij ze zelf halen in Arusha, een dagreis per bus, nu kan ik ze voor de laatste keer in mijn auto voor hem meenemen. De dag begint op z’n Tanzaniaans: ondanks de gemaakte afspraak is de kippenboer er zelf niet om de broedresultaten van de vorige keer te bespreken, en in plaats van de afgesproken 540 eieren zijn er slechts 360 eieren beschikbaar. De oude moeder van de kippenboer staat mij te woord, en snapt het probleem niet: “360 eieren is toch ook een mooi aantal”. Ik: “Maar er passen 528 eieren in onze incubator, en ik vind het zonde als hij niet helemaal gevuld is. Daarom heb ik er 540 besteld.” De oude vrouw kijkt mij schuin aan en zegt: “Als u vanmiddag terugkomt, komt alles goed.” Ik vraag haar wat er tussen nu en vanmiddag dan nog zou kunnen gaan veranderen. Ze kijkt verbaasd en zegt uiteindelijk: “Eh, niets." Ik ben chagrijnig maar moet van binnen ook lachen, en zo vertrekken we met 360 eieren op de achterbank. Bij een andere leverancier kunnen we nog 170 andere eieren op de kop tikken. We hebben geen tijd om ze stuk voor stuk te controleren, en later in Kiteto blijkt dat we door de laatste leverancier te zijn misleid: bijna de helft van de eieren heeft miniscule barstjes of is onvruchtbaar; ongeschikt om uit te broeden. Ook dit is helaas vrij Tanzaniaans: iemand rommel verkopen is ‘common practise’. Het vinden van betrouwbare zakenpartners hier vraagt tijd, aandacht en veel geduld.

Boris en ik nemen de omweg naar Kiteto, waarvan het eerste stuk over asfalt voert, om de eieren te ontzien. Na de overvloedige regen van de afgelopen tijd staat het uitgestrekte land in bloei, en de prairie kleurt helder geel. Even later houdt een agent ons aan, en gaat gericht op zoek naar een aanleiding om ons te bekeuren. Tot zijn eigen opluchting vind hij die uiteindelijk: triomfantelijk wijst hij op onze gevarendriehoek, waar een stukje is afgebroken. We hebben echter meer gevarendriehoeken bij ons, en ik kan het niet laten om hem te vragen ze allemaal goed te inspecteren. Al snel druipt de agent af. Ik heb ook wel met hem te doen, want ik kan me niet voorstellen dat hij veel voldoening haalt uit zijn baan op deze manier. Even later zijn we alsnog het haasje: we worden staande gehouden omdat we te hard rijden. Eén van de agenten laat ons een foto van onze auto zien op zijn smartphone, die kennelijk kort daarvoor is genomen. 64 km/h staat er met grote letters onder een afbeelding van -inderdaad- onze auto. Hij kijkt mij aan en zei: “U mag hier maar 50”. Ik wijs hem op het verkeersbord ‘einde 50 km/u zone’ op de foto pal naast onze auto, duidelijk zichtbaar. De agent haalt zijn schouders op: “Als u een klacht wilt indienen moet u bij de gouverneur zijn.” Dat is dan hoogstwaarschijnlijk de gouverneur die de politie opdracht geeft om dergelijke acties uit te voeren, zelf waagt de agent het niet om ons een dealtje voor te stellen. Sinds de regering is gestart met het bestrijden van de corruptie is de kans kleiner geworden dat ambtenaren zich inlaten met omkoping. De kranten hier schrijven er echter over dat de corruptie zich verplaatst naar hogere echelons op een veel geraffineerder manier. Velen vermoeden dan ook dat de opbrengst van dergelijke zakken klopperij van de politie in de zak van zo’n gouverneur belandt. Boris en ik praten er over, hoe lastig het is om een land waar corruptie  tot in de haarvaten van de cultuur zit te hervormen. Bijvoorbeeld: je weet hier nooit zeker of etiketten op voedsel ook echt kloppen. Ander voorbeeld: het is hier prima mogelijk om met wat betaling een nieuwe juridische procedure te starten over een rechtszaak waarin een andere rechter eerder al een bindende uitspraak heeft gedaan. Voor je familieleden zorgen is hier belangrijker dan je aan de wet te houden, afspraken zijn hier vaak weinig méér dan halve intenties- morgen kan alles weer anders zijn. Vlak voordat we de onverharde bergpas voorbij Babati op rijden passeren Boris en ik een overreden cobra van ruim twee meter. Het is hier echt anders dan thuis.
 
De laatste 100 kilometer na de omweg over het asfalt voert alsnog over een dirtroad. We rijden langs akkertjes waar bonen en zonnebloemen door elkaar heen groeien; alles wordt hier met de hand geoogst. Kinderen rennen blootsvoets een stukje met de auto mee, terwijl ouderen ons gadeslaan, gezeten onder een boom. Als we vlak voor het donker in Kiteto aankomen ontvangen Abdalla en zijn moeder ons allerhartelijkst. We krijgen een kop kruidenthee aangeboden en de douche (een emmer warm water met een bakje om het over je hoofd te gieten) wordt voor ons klaargemaakt. Abdalla laat Boris zijn broedmachine zien, de met houtskool verwarmde kamer vol kuikens, en de kippenren die hij met ons geld heeft laten bouwen. Boris is -als altijd- nieuwsgierig hoe het allemaal werkt, en Abdalla vertelt honderduit. Ik geniet van die twee. ’s Avonds lopen we gedrieën door het kleine, nauwelijks verlichte dorpje, langs de mini moskee, langs het winkeltje waar je tegen betaling TV kunt kijken, en langs het gammele kioskje dat flesjes lauwe Coca Cola verkoopt voor omgerekend 8 eurocent. Boven ons strekt een overweldigende sterrenhemel zich uit. Boris verwondert zich over dit leven, dat zo anders is dan wat hij gewend is. Hij voelt de opwinding om hier rond te lopen in het echte Afrika, ver weg van alle toeristische plekken. We praten over het leven hier, en over Abdalla’s bedrijfje. Hij is nu de enige kippenboer met een broedmachine in Kiteto en de vraag van klanten naar kuikens en jonge kippen is groot. Maar ook de tegenslagen zijn groot. Door technische problemen met de eerste broedmachine waren de eerste uitbroedrondes goeddeels mislukt. Abdalla heeft het apparaat vervolgens zelf met de bus naar Dar gebracht, een trip van 500 kilometer (alsof je met een wasmachine als handbagage per trein naar Berlijn reist, inclusief twee keer overstappen), om daar te constateren dat de leverancier toch niet over genoeg geld bleek te beschikken om het apparaat terug te kopen zoals vooraf telefonisch toegezegd. Het apparaat is gerepareerd en staat nu bij een vriend van Abdalla in Dar, maar werkt nog steeds niet naar behoren. De tweede broedmachine die we hebben gekocht doet het wel goed, waardoor het volgende probleem zichtbaar werd: leveranciers van vruchtbare eieren zitten ver weg en het is moeilijk een betrouwbare partner te vinden. De ‘business case’ is prima, maar de geïsoleerde locatie, ver weg in de bush, maakt het bedrijfje kwetsbaar. Abdalla heeft nog een lange weg te gaan. En behalve de technische en logistieke problemen moet hij ook leren omgaan met zijn nieuwe status als ondernemer. Familie en vrienden gaan vóór alles hier, en zo heeft hij onlangs van bedrijfsgeld dat bestemd is voor inkoop van eieren en kippenvoer een nieuwe matras voor zijn moeder gekocht die zo’n last heeft van haar rug. En van een jeugdvriend heeft hij een tiende deel van een stuk land gekocht, niet omdat Abdalla het zelf nodig had, maar omdat zijn vriend dringend geld nodig had voor een medische behandeling van diens pas bevallen vrouw. Het is lief en het is zorgzaam, al verkleint het de kans dat je bedrijfje het gaat redden natuurlijk enorm. Maar probeer maar eens ‘nee’ te zeggen als je wat geld in handen hebt, en een familielid komt langs met een verhaal over ‘een noodgeval’. Zeker als je zelf ook zo jaren bij je familie hebt aangeklopt voor geld ten behoeve van onverwachte uitgaven. Ik ben het al vaak tegengekomen hier in Tanzania: kansrijke bedrijven en bedrijfjes die het niet redden omdat de ondernemer voortdurend een greep uit de bedrijfskas doet om familieleden te ondersteunen.

De volgende ochtend is Abdalla al om zes uur in de weer om de kippenrennen schoon te maken. Als we een paar uur later nog even gedrieën door Kiteto lopen, langs het drooggevallen riviertje waar een paar mensen gaten graven op zoek naar grondwater en waar een paar anderen staan te onderhandelen over de verkoop van een onrustige stier, is de stemming bij Abdalla bedrukt. Het is waarschijnlijk de laatste keer dat ik in Kiteto ben. Vanaf nu staat hij er echt alleen voor, en dat beseft hij zich terdege. Als het moment van afscheid dan toch is aangebroken worden we nog maar eens een keer uitgebreid bedankt en allerhartelijkst uitgezwaaid. Ik ga hem missen, deze vriendelijke,  serieuze kippenboer.

De terugtocht, de kortste weg van zo’n 400 kilometer over dirtroads door de bush, is indrukwekkend als altijd. Boris kijkt zijn ogen uit als we het pad ver voor ons uit door de zee van groen zien slingeren. We rijden uren en komen nauwelijks verkeer tegen. We nemen iedereen mee die zijn hand opsteekt voor een lift en hebben een afwisselend bont gezelschap van herders, boeren en arbeiders op de achterbank. De vorige keer dat ik hier was had ik zelfs een liftende krijger in de auto (“Leg je speer maar even in de achterbak”). Boris en ik worden staande gehouden door een man met een grote zonnebril die midden op het pad staat te zwaaien. Hij blijkt blind te zijn, en vraagt om water. We geven hem een van onze waterflessen, waarna we hartelijke dankbetuigingen in een onverstaanbaar dialect ontvangen tussen de gulzige slokken door. In de achteruitkijkspiegel zien we hem met een stok de omgeving aftastend de bush weer in lopen. Boris en ik wisselen een blik van verstandhouding. De rit duurt ruim acht uur, en Boris rijdt bijna alles zelf. Ik geniet, en ik geniet er van hoe hij geniet, van de ongereptheid, de uitgestrektheid, het gevoel van vrijheid. We praten honderduit en het voelt dichtbij als vanouds. Ik dacht altijd dat de liefde voor stiefkinderen altijd anders, minder onvoorwaardelijk zou zijn dan voor ‘eigen’, biologische kinderen. Dankzij Boris weet ik inmiddels al vele jaren dat dit niet klopt. Wat houd ik van deze kerel! We passeren vele honderden zebra’s en gnoes, en een enkele giraffe. Het is een ongelooflijk zonnige en heldere dag, waardoor tijdens de laatste paar uren van onze rit zowel de Mount Meru als de Kilimanjaro in ons blikveld liggen. Al op 150 kilometer afstand zijn de bergen te zien. Imposant rijzen ze op aan de horizon en dat schouwspel wordt alleen maar indrukwekkender naarmate we Arusha meer naderen. Uiteindelijk arriveren we in het donker. Boris slaakt een zucht en zegt: “Het was de mooiste tocht van mijn leven.”

Boris is al weer twee weken thuis. De Landcruiser is inmiddels met een vleugje weemoed overgedragen aan de nieuwe eigenaar. Vandaag maak ik een wandeling in de omgeving, met ons huis als vertrekpunt. Ik ben van plan om naar één van de gedoofde vulkanen te lopen ten zuiden van ons huis. Al snel word ik opgeslokt door het onmetelijke landschap met hier en daar wat bebouwing. Ik passeer een hutje waar een groep mannen gemoedelijk voor de deur zitten te keuvelen. ‘Jambo!’ begroeten ze me vrolijk. ‘Sijambo’, antwoord ik, al even vrolijk. Even verderop staat een eenvoudig kerkgebouw van waar uit een swingende gospel te horen is. Af en toe komt me een auto achterop rijden, en ik krijg de behandeling die de meeste Tanzanianen dagelijks krijgen als ze langs de vele dirtroads lopen: te verdwijnen in de stofwolk die passerende auto’s achter zich opwerpen. Na verloop van tijd stopt er een auto naast me, en de bestuurder gebaart dat ik mee kan rijden. Ik schud nee, bedankt: ik ben lekker aan het wandelen. Hoofdschuddend en met de verbazing op het gezicht rijdt hij verder: wie wil er hier in hemelsnaam nou uit vrije wil wandelen? Iets verderop zijn gevangenen uit de nabijgelegen gevangenis aan het werk op het land. Het is een groep van circa vijftig mannen, alleen gekleed in oranje overalls, zoals in Amerikaanse films. Een stuk of tien bewakers staan er verspreid om heen, elk een geweer over de schouder. Zo te zien zijn de gevangenen gras aan het maaien. Nu het regenseizoen achter de rug is, en de dorre velden allemaal prachtig groen zijn gekleurd, is gras ‘big business’ hier. Aan het eind van de dag trekt er een hele stroom grasverkopers over de toegangswegen van Arusha de stad in. Ze hebben enorme balen gras op een handkar of achterop de fiets. Ik weet nu dat je met spanbanden (gemaakt van de binnenbanden van een fiets) zeker twee kuub (!) gras achterop een fiets of een brommer kan vervoeren. Soms zijn de balen gras achterop een fiets zo breed dat het de hele rijbaan in beslag neemt. Het gras wordt op kruispunten in Arusha verkocht. Veel mensen die in de stad wonen hebben wel een koe of een geit achter hun huis staan, maar hebben geen land. En dus is er markt voor grasverkopers. Ook de moeder van Naomi, onze huishoudelijke hulp, heeft een koe, en op de dagen dat ze bij ons werkt brengen ook wij haar gras naar de stad. Met de auto, dat wel. Ze krijgt het gras gratis van de tuinman van de buren, voor haar een buitenkansje, want in de stad betaal je, verhoudingsgewijs, een flinke prijs. Gras levert dus goed geld op, en dat is waarschijnlijk de reden dat de gevangenen daar hun eigen onderhoud bij elkaar staan te maaien met machettes. Ik vraag me af hoeveel kans tien bewakers maken tegenover vijftig opstandige gevangenen met kapmessen in dit  dun bevolkte gebied. Maar er hangt een gemoedelijk sfeertje. Als ik langsloop zwaaien een paar gevangenen naar me.

Na ruim anderhalf uur lopen lijkt de vulkaan nog steeds even ver weg als aan het begin. Ik begin te glimlachen. Alweer heb ik me verkeken op de afstanden hier. De weidsheid is zo enorm, de afstanden blijven lastig om in te schatten. Net als de afstand tot de Mount Meru, de berg achter ons huis. Het is een losstaande berg, geen onderdeel van een massief, een berg met een vorm zoals een kind die zou tekenen. Het lijkt alsof je met een uurtje lopen wel onderaan de helling bent. Maar schijn bedriegt, zelfs met de auto ben je langer dan een uur bezig om bij de voet van de berg te komen. En zo vergaat het ook mij met mijn wandeling: ik krijg in de gaten dat mijn einddoel te ver weg ligt voor vandaag. Het is niet erg. Ik loop nog een tijd door, en ga daarna een tijd in het gras zitten om te kijken naar dit prachtige landschap. Ik besef hoe ik van dit land ben gaan houden in de tijd dat we hier zijn: de natuur, de mensen, de cultuur die altijd in beweging is. Het is een bijzondere gewaarwording om te wonen in een land waar ik vaak zo weinig heb aan mijn westerse kennis en inzichten. Het relativeert het belang van al die kennis die ik in de loop van mijn leven heb vergaard. Het voelt hier ruim van buiten en ruim van binnen, en ik hoop in elk geval het laatste mee terug te nemen naar Nederland.  

Op de weg terug huis kom ik een groep schoolmeiden van een jaar of twaalf tegen. Op afstand hoor ik ze al giechelen en met elkaar smoezen: mzungu, mzungu (blanke)! Schuchter komen ze dichterbij in een kluitje, totdat één meisje de stoute schoenen aantrekt en recht op mij afloopt. Of ik geld wil doneren voor een project op hun school, vraagt ze. Ze haalt een verfrommeld donatieformulier tevoorschijn waar al een paar donateurs op staan ingevuld, en houdt het voor mijn neus. Als ik “ja hoor, dat wil ik wel” zeg gaat er een luid gejuich op in de groep. De meiden lachen hun tanden bloot, helaas allemaal bruin van het drinkwater hier. Het drinkwater wordt gewonnen uit het vulkanische gesteente, en het is weliswaar vrij schoon, maar het heeft een extreem hoog fluorgehalte. Als gevolg daarvan zijn bruine tanden en poreuze botten een veel voorkomend probleem in en rond Arusha. Nadat ze mijn bijdrage hebben geïncasseerd, die ook nog eens verhoudingsgewijs hoog uitvalt (ik had alleen een briefje van 10.000 shilling bij me voor noodgevallen, iets meer dan 4 euro), lopen ze uitgelaten kletsend en zwaaiend verder. Ik vervolg mijn terugtocht en hoor in de verte hoe de bewoners van de gevangenis iets verderop via een forse luidspreker door een imam worden toegesproken ter gelegenheid van de ramadan. Iets verderop zijn wegwerkers bezig om, onder toezicht van Chinese opzichters, een stuk weg aan te leggen. De Chinezen hebben hun eigen vrachtauto’s en bulldozers meegenomen uit China voor dit project, allemaal van Chinese makelij en helemaal oranje gespoten, kennelijk de bedrijfskleur. Ook de werkkleding van de (Afrikaanse) wegwerkers is in de oranje bedrijfskleur. De ironie hiervan ontgaat me niet. 

Verderop kom ik een jonge kerel tegen die op blote voeten loopt. In zijn ene hand heeft hij een kapmes, met de andere hand slingert hij een kettinkje in het rond. Even ben ik op mijn hoede, maar zoals zo vaak hier verdwijnt dat gevoel al snel. “How are you today sir?” vraagt hij met een redelijk goede Engels uitspraak. “Can you please save me from poverty sir, by giving me a job?” Ik zucht. Ik zou wel willen, ik zou graag willen zelfs, maar iedereen die ik hier ken heeft al meer personeel in dienst dan er werk is. En al die werkgevers hebben hun handen ook nog eens vol aan een overheid die het ze zo lastig mogelijk maakt; De ondernemers wordt het op talloze manieren lastig gevallen door de belastingdienst, de politie, de immigratiedienst. Ik praat even met hem, over zijn achtergrond, over het werk dat hij zou kunnen doen (“everything sir”). Ik beloof hem om mijn ogen en oren open te houden en loop verder. Ik passeer de ingang van de centrale opslagplaats van de bouwende Chinezen. Voor de poort zitten een man of dertig te wachten op werk. Even later loop ik weer langs het groepje mannen dat voor het hutje zitten. Twee van hen spelen een potje baobao, het spel dat iedereen hier kent. Ze herkennen me van een paar uur geleden en zwaaien. “Karibu tena!” (welkom terug) roept één van hen. Ik zwaai en loop verder, op weg naar huis, nu nog mijn huis.

Als ik na nog een uur lopen thuis aankom ligt Wingu te slapen in de tuin. Hij opent zijn ene oog en sluit die weer als hij mij ziet. Ik ga op een stoel zitten en laat de veelkleurige dag nog eens aan mezelf voorbijgaan. Ik voel me ontspannen en open en moe en bevoorrecht en gelukkig. Ik denk aan de woorden van iemand die op het punt stond te vertrekken uit Tanzania, teruggeroepen door zijn Europese hoofdkantoor, toen wij net in waren aangekomen: “Je kunt een mens uit Afrika halen, maar je kunt Afrika niet uit een mens halen.” De zon komt achter een wolk tevoorschijn. Een zonnestraal valt op mijn gezicht, en zegt:

love is a place
& through this place of
love move
(with brightness of peace)
all places

yes is a world
& in this world of
yes live
(skilfully curled)
all worlds

(E.E. Cummings)

Foto’s

10 Reacties

  1. Riny van Haaren:
    10 juni 2017
    Lieve Michiel
    Dit blij kit wel uit het mooie Lange verhaal .
    Wat heb je veel goers gedaan uit liefde voor de Mede men's
    En tevens heel blij bent met de rijkdom in alle opzichten die je bezit. Geniet nog de laatste dagen .En wat Fijn dat Simone. Het zo goed doet om echt heel trots op te zijn. We zijn heel blij met je mooie verhaal ,maar nog blij er als je weer in Nederland bent. HEel veel liefs van Nico en Riny.
  2. Marcel:
    11 juni 2017
    Weer een prachtig verhaal. Komen jullie snel bij ons eten wanneer jullie terug zijn? Jullie hebben vast heel veel te vertellen.
    Xx Mars
  3. Natacha:
    11 juni 2017
    Goede reis terug! Jullie verhalen hebben mij zin gegeven om ook een keer een avontuur te beleven buiten Nederland!
    groet
    Natacha
  4. Riny van Haaren:
    11 juni 2017
    Goede reis terug en wat zal het weer wennen zijn in ons mooie Nederlandje Het is maar net waar je wieg heeft gestaan.
    Hier moet je er alles aan doen om zo goed mogelijk bij de tijd te blijven. En dat doen we ook
    Heel veel liefs aan Titi Simone en Michiel
    Succes met de voorbereiding van de Reis.

    Groetjes van Nico en Riny
  5. Antoinette de Jong:
    11 juni 2017
    Lieve Titi, Michiel en Simone,
    Heerlijk om jullie bijzondere ervaringen zo mee te kunnen lezen, echt geweldig. Wat zullen jullie alles wat je beleeft hebt deze tien maanden voor altijd met je meenemen. Sterkte met afscheid nemen en alvast een hele goede reis gewenst!
    veel liefs, Antoinette
  6. Roelie Schutte tenKlooster:
    12 juni 2017
    Michiel Titi Simone,een goede reis terug en mooie laatste dagen,heel fijn om zo ook kennis en beleving mee te maken van dat hele grote werelddeel,mooi !liefs uit Nederland.
  7. Ellis:
    12 juni 2017
    Wat een liefde klinkt er door je verhaal heen Michiel!
    Voor je kinderen (biologisch en "stief"), voor het land en zelfs voor je huisdier ;)

    We make a place of love for you here, when you come back.
    I spread my arms en be still, be welcome back....
  8. Joost:
    12 juni 2017
    Lieve broer,
    Geweldig om je verhalen te lezen en zo mee te beleven. Ik kijk er erg naar uit om jullie weer dicht in de buurt te hebben met al je liefde, openheid, rust, gastvrijheid en betrokkenheid. Wat een rijkdom is dat! Liefs en warme knuffel!
  9. Eva:
    13 juni 2017
    Iedere blog van jou ontroert me, ik ben enorm onder de indruk van je belevenissen en je reflectie erop. Wat bijzonder en mooi.
  10. Sonja:
    17 juni 2017
    Dag Michiel, geweldig om je (waarschijnlijk laatste) verhaal weer te mogen meemaken. Ik stel voor dat we iedereen die moppert op Nederland een tijdje naar Afrika te sturen: volgens mij houdt t dan vanzelf op:) En ook heel fijn om jullie weer in Nederland te mogen verwelkomen. Dat is volgens mij het enige nadeel van reizen: daarna wil je weer...
    Hopelijk tot gauw, Sonja