My land is your land (reis naar Kiteto)

11 december 2016 - Dodoma, Tanzania

IMG_0283

(Door Michiel, zie meer foto's in de map Kiteto)

Vorige week schreef ik een blog over de spontane actie om samen met een Tanzaniaanse man, Nyangusi heet hij, zijn stuk landbouwgrond in Kiteto te bezoeken. Ik had me voorgenomen om de hele reis precies zo te ondernemen als zij was ontstaan: door het maar gewoon te laten gebeuren. Wel hadden we een plaats en tijdstip afgesproken van vertrek: maandag 7 uur op de plek waar de Mbauda Road de hoofdweg van Arusha raakt. Het is hier op dit tijdstip ook al een gekrioel van jewelste, met mensen die vanuit het zuidwesten de stad in- of juist uitwillen. Tussen de uitpuilende Dala Dala's (Tanzaniaanse taxibusjes), de jachtige Piki Piki's (taxibrommers, geschikt voor één, twee of soms drie passagiers achterop), de haast door hun assen zakkende vrachtwagens op vaak hoge leeftijd, en de zwaarbeladen handkarren met uiteenlopende lading parkeerde ik mijn Landcruiser om mijn reisgenoot op te pikken. Ik was op dit tijdstip en op deze plaats de enige mzungu (blanke), iets dat de komende dagen vrijwel voortdurend het geval zou blijken te zijn. 

Als snel dook Nyangusi op en begon onze reis de stad uit, naar het zuiden. Een paar kilometer verandert de weg van asfalt-met-gaten in dirtroad, en deze min of meer geëgaliseerde zand- en modderwegen zouden de komende 1.300 kilometer ons pad vormen. Na een klein uur rijden lag Arusha achter ver achter ons en passeerden we een stoffig gehucht dat afwisselend bestond uit kleine stenen huizen en de ronde hutten van klei waar veel traditionele stammen hier nog in wonen. Nyangusi bleek hier iemand te kennen en wilde even stoppen, iets wat de rest van de reis nog een keer of twintig zou gebeuren. De betreffende vriend was echter niet thuis, de twee vrouwen die bij zijn huis sprokkelhout bij elkaar aan het binden waren voor de verkoop vertelden dat hij al twee weken weg was. Hij had een enorm opgezette en pijnlijke knie en was op reis door het land op zoek naar een ziekenhuis waar ze hem konden helpen. Ze vermoedden dat hij nu in Dar es Salaam was, de grote havenstand ongeveer 600 kilometer hier vandaan.

Dat 'op reis zijn' hier andere dimensies heeft dan ik gewend ben ontdekte ik weer een uur later. We waren al tijden niemand tegengekomen, behalve dan de Masai herders die je hier overal tegenkomt met hun kuddes, hoe ver je de bush ook in rijdt. Een man die langs de weg liep zwaaide of we wilden stoppen. Het bleek een mijnwerker uit één van de nabijgelegen mijnschachten, waar de edelstenen rhodonite en tourmaline worden gewonnen. Hij was lopend op weg naar de eerstvolgende nederzetting, zo'n 30 kilometer verderop. Nyangusi begon in het Swahili met hem te onderhandelen over de prijs voor het meerijden, "want niets gaat voor niets hier". Als snel werd duidelijk dat "niets" het juiste woord was hier, deze man had geen cent te makken. Ik zei: "joh, we nemen hem gewoon mee, zonder vergoeding." Dat vond Nyangusi een raar idee, maar goed, het was mijn auto, dus: “Let's do it”. Onze lifter bood ons tijdens het rijden nog een schilfer tourmaline aan, de groene edelsteen, die ik lekker onhandig bij de eerste de beste kuil waar we met 70 km/u inreden uit mijn vingers liet vallen- om daarna niet meer terug te vinden. 

Nadat we de lifter hadden achtergelaten op zijn plaats van bestemming legde Nyangusi me uit dat het volstrekt normaal is hier om geld te vragen voor een rit. Ik besloot hem z’n gang te laten gaan, en me er alleen mee te bemoeien als het me al te gortig zou worden. En dus hadden we binnen een mum van tijd drie Masai stamoudsten achterin zitten, alleen gehuld in die karakteristieke rood en blauw geblokte kleden, met daaronder niets dan een kapmes en een oude Nokia mobiel. En, dat had Nyangusi goed gezien, een buidel geld: ze gingen in het dichtstbijzijnde dorp (70 kilometer verderop) inkopen doen. Ze vonden het inderdaad totaal geen probleem om te betalen, wij hadden onze eerste lunch verdiend.

En dus, voordat ik er goed en wel erg in had, was ik zowaar een heuse Dala Dala chauffeur geworden, met als enige verschil dat ik niet meer dan drie of vier passagiers meenam mij mijn auto, in tegenstelling tot de gebruikelijke 20-25 passagiers in een busje waar volgens de Nederlandse RDW hooguit negen mensen in mogen. Van binnen grinnikte ik dat ik nu een extra goed plaatsje in de hemel zou krijgen, in lijn met het lokale mopje. Die gaat als volgt: “Een priester en een Dala Dala chauffeur, berucht om zijn gevaarlijke rijstijl, komen bij de hemelpoort en worden door Petrus begroet. Na het welkom ontvangt de priester van Petrus het gebruikelijke witte hemelgewaad. Maar, tot verbijstering van de priester, ontvangt de Dala Dala chauffeur een extra eervolle behandeling: hij krijg een volledig gouden hemelgewaad. De stomverbaasde priester vraagt Petrus hoe dat mogelijk is, de Dala Dala rijder was niet eens gelovig. Petrus antwoordt: “Nou, dat is simpel. Toen jij als priester aan het werk was zat iedereen te slapen. Maar toen hij, en hij knikte in de richting van de Dala Dala chauffeur, aan het werk was zat iedereen te bidden.” 

En zo hadden we voortdurend andere passagiers. Soms stak iemand langs de weg zijn of haar hand op, soms stak Nyangusi in een gehucht of op een kruising zijn hoofd uit het raam en riep onze bestemming. En vaak ging er dan uit het groepje zitten de mensen wel iemand staan die wilde meerijden. Soms tegen betaling, op andere moment voor niets, dat leek zich verder vanzelf te regelen. Onze gezelligste medepassagiers waren twee vrouwen, de één Moslima, de ander Masai, die verder nog een peuter, een baby, twee levende kippen (op schoot), een zak met 50 kg mais en twee hutkoffers bij zich hadden. Terwijl Nyangusi reed zat de peuter voorin op mijn schoot gezellig in het Swahili te kletsen, terwijl de dames alles wat wij naar achteren doorgaven, brood, wortels, snoepjes, etc, met smaak opaten. Van onze laatste medepassagier, op de terugweg, werden we allebei droevig. Het was een Masai jongen, Joshua heette hij, die in zijn eentje lopend op weg was naar zijn vader. We schatten hem een jaar op acht, negen- zelf wist hij zijn leeftijd niet. Zijn vader werkte in één van de mijnen in het zuiden van Arusha, een totale loopafstand van 120 (!) kilometer. In het voorbijgaan zagen we hem zwalkend langs de weg lopen. Toen we stopten bleek hij, behalve een wandelstok, niets bij zich te hebben. In de auto deed hij zich tegoed aan eten en drinken- en viel daarna als een blok in slaap. Bij het uitstappen, in de buurt van de mijn, hebben we hem een tas eten en drinken meegegeven. Onze vaderharten deden er pijn van.

Op de heenweg naar Kiteto, en de hele verdere reis, wisselden Nyangusi en ik elkaar af bij het rijden. Zo hadden we allebei ook de tijd om te genieten van het prachtige, uitgestrekte landschap. Af en toen staken zebra’s, gnoes of gazellen de eindeloze dirtroad voor ons over. Vaak konden bovenop een heuvel meer dan 40 kilometer in het rond kijken, dat zonder iets van bebouwing te zien. Halverwege onze route naar Kiteto zagen we aan een heldere horizon op een gegeven moment de Kilimanjaro liggen met haar besneeuwde top, op meer dan 100 kilometer afstand. Het land is hier op veel plaatsen zo weids en uitgestrekt en ongerept, je kunt hier opgaan in het landschap- en er letterlijk in verdwijnen. Het voelt als niemandsland, en als óns land tegelijkertijd. En hoewel het vol levende wezens zit, was het mij voortdurend duidelijk dat de menselijke soort zwaar ondervertegenwoordigd is. Dat realiseerde ik me extra op zo’n 60 kilometer afstand van onze eindbestemming van die dag, toen één van de schokbrekers van de auto steeds vervaarlijker begon te rammelen. Als je hier strandt, dan heb je een probleem. Geen wegenwacht, geen telefoonverbinding, alleen het eten en drinken dat je al dan niet bij je hebt in je auto. Gelukkig bereikten we twee uur later met een slakkengangetje uiteindelijk Kibaya, het enige plaatsje in het district Kiteto.

In Kiteto lijkt de tijd te hebben stilgestaan. Er is geen hoogbouw, drinkwater wordt met de kar rondgebracht, de messenslijper rijdt op de fiets en gebruikt het achterwiel als aandrijving voor zijn draaiende slijpsteen, de etenswaren liggen op straat uitgestald voor de verkoop. Er is een auto-onderdelenshop met een verkoopvloeroppervlak van drie m2, die 500 verschillende V-snaren op voorraad heeft en precies één schokdemper. De schokdemper bleek niet te passen. Onze enige hoop vervolgens was de garage het dorp, die gehuisvest is op een veldje tussen half afgebouwde huizen, iets buiten het centrum. Daar was men met 10, 15 medewerkers in een rustig tempo het differentieel aan het vervangen van een Isuzu vrachtauto die mijn eigen leeftijd met gemak overtrof. Er ging een vrolijke sfeer, die extra levendig werd toen wij ons aandienden als nieuwe klanten. Een zo goed als nieuwe Landcruiser, “die zien we hier niet zo vaak” (mijn Landcruiser is 23 jaar oud). En een blanke, die komen hier al helemaal nooit. De eigenaar van de werkplaats wilde met mij op de foto, en toen nog iemand die ook zei de eigenaar te zijn, en toen nog een stuk of vijf met hetzelfde verhaal. En of ik daarna nog even wilde poseren met iemand die er van overtuigd was dat ik een speler van Manchester United ben. Het merendeel van de medewerkers dook ondertussen vol enthousiasme op de schokdemper achter het rechter voorwiel van onze auto. Het verwijderen van de schokdemper voor nadere inspectie ging niet zonder slag of stoot, en tot afgrijzen van Nyangusi brak het bevestigingspunt af toen de schokdemper niet al te zachtzinnig werd verwijderd. Al die tijd voelde ik me rustig en op mijn gemak. Wat kon er gebeuren? In het ergste geval zou ik een paar dagen langer in dit rustige, slaperige dorpje moeten blijven. Ik wachtte af, en belde een tijdje met Titi. Dat vond iedereen ongelofelijk grappig; zo’n rare taal als Nederlands, dat hadden ze nog nooit gehoord.

Nadat de defecte schokbreker door zeker tien paar handen was gegaan, waarbij het niet duidelijk was wie medewerker van de garage was en wie een min of meer toevallige voorbijganger, begon de ‘Operatie Herstel Schokbreker’. Eerst werd de schokbreker op onnavolgbare wijze met een slijptol (!) bewerkt, en daarna werd er een nieuwe schroef op de kop van de schokbreker bevestigd met het meest primitieve lasapparaat dat ik ooit heb gezien. Ik heb er met bewondering naar staan kijken, want hoe primitief en rommelig ook, het was beslist vakmanschap. En het werkte, want nadat de gerepareerde schokdemper weer was gemonteerd reed de auto weer min of meer als voorheen. Nadat ik de vraagprijs voor de reparatie had afgerekend, een bedrag van 20.000 Tanzaniaanse shilling (iets meer dan acht euro) voor een klus waar zo’n tien man ruim twee uur mee bezig waren geweest, en waarbij men zich verwonderde over het feit dat ik niet ging onderhandelen, verlieten we het vrolijke gezelschap. Het was tijd om naar de Masai boma te gaat waar kennissen van Nyangusi woonden.

In de schemer reden we het dorp uit, voorzichtig met onze net gerepareerde schokbreker. Na een paar kilometer op de dirtroad sloegen we rechtsaf de bush in. Na tien minuten slalommend tussen de struiken en bomen door gereden te hebben kwamen we in een boma met vijf ronde hutten van klei. In luttele momenten stonden er 20 Masai om onze auto, van zeer jong tot zeer oud. Met uitzondering van de jonge kinderen droeg iedereen de opengesneden en uitgerekte oorlellen. De oudste vrouw van het stamhoofd droeg haar oorlellen bijna tot op haar schouders, vol met oorbellen. Nadat iedereen osn had begroet, de één verbaasd, de ander verlegen, weer een ander met een vriendelijk bravoure, ontspon zich een gesprek tussen Nyangusi en enkele oudere mannen dat ik op geen enkele manier kon volgen. Het ging, zo vertelde hij me later, over de edelstenen waar ze naar op zoek waren, en de detector die Nyangusi misschien voor ze kon regelen. Ik had beloofd dat ik zou nadenken of ik een ‘mineraaldetector’ in Nederland voor hem zou willen kopen, om te schenken of uit te lenen. Eerst wilde ik beter begrijpen waar ze dan precies naar op zoek waren, want ik had wel gehoord van metaaldetectoren, maar nog nooit van detectoren die mineralen in de vorm van edelstenen konden traceren. Veel verder dan een handje gruizige rhodonite steentjes konden ze niet laten zien, en de vindplaats wilden ze niet tonen. Het verhaal dat de edelstenen met enige regelmaat werden gevonden in metalen kistjes, samen met goud en munitie, die de vluchtende koloniale Duitsers er in 1916 in nabijgelegen grotten hadden verstopt, was waarschijnlijk een gerucht dat in de afgelopen jaren een steeds groter ‘Raiders of the Lost Arc’ gehalte had gekregen. Ze zochten ‘gewoon’ naar edelstenen, en ik moest Nyangusi en de Masai teleurstellen: daar ging geen detector hen bij kunnen helpen. Ik vermoed dat de Masai dit antwoord als een onderhandelingsstrategie beschouwden, want elke keer als Nyangusi en ik in de volgende dagen Kiteto binnenreden, verscheen er in een mum van tijd een van de Masai oudsten die met ons van gedachten wilden wisselen over edelstenen. De vriendelijkste stamoudste, en ook de meest vasthoudende, was degene die elke dag in een witte Helly Hansen ski-jas liep, terwijl ik als een otter zweette in mijn t-shirtje. Zelfs de immer geduldige en vriendelijke Nayngusi werd er op een gegeven moment simpel van, en probeerde steeds vaker behendig ongezien door kleine steegjes het dorp in te rijden om zo de edelstenen-Masai te ontwijken.

De eerste avond aten we bij het gezin waar Nyangusi een aantal jaren had gewoond toen hij in Kiteto verbleef. Ik had de enige fatsoenlijke fles wijn in de lokale drankhandel gescoord, ik wilde niet met lege handen aankomen. De gastvrouw bleek Moslima en moest daar erg om lachen, zowel om het feit dat ik een cadeau meenam als om het feit dat het alcohol was. Ze ging het zelf niet drinken, maar gelukkig wisten haar zoons er wel raad mee. Ze verdeelden de fles over een paar limonade glazen en dronken hun glas cabernet-souvignon in één teug leeg. Het huis was oud, donker, groezelig en klein. De kippen liepen over de keukenvloer en in het bankstel, zo vertelde men lachend, had jarenlang een enorme muizenkolonie gezeten. Toch was het erg gezellig en was het eten smaakvol.

De volgende dag besloten Nyangusi en ik naar Dodoma te rijden, de hoofdstad van Tanzania. Dit is de dichtstbijzijnde grote stad, waar waarschijnlijk wel een nieuwe, passende schokbreker te vinden was. We wilden niet met de provisorisch gerepareerde schokbreker de bush inrijden, naar het stuk grond van Nyangusi. We deden ruim zes uur over de 170 kilometer van Kibaya naar Dodoma, deels vanwege het langzame tempo om de schokbreker te ontzien, deels omdat we op allerlei plaatsen waar Nyangusi mensen kende stopten. Ik genoot volop. Bijvoorbeeld van een Masai stamoudste die door de vader van Nyangusi tot het christendom was bekeerd, en die zo langdurig en vurig hardop voor ons gezamenlijke kopje kruidenthee ging bidden, dat die na afloop van het gebed koud was. Ik moest glimlachen om de medereiziger die mij probeerde te overtuigen dat ik een full colour printer, of anders een drukpers, moest doneren aan zijn stationary shop, waar mensen tegen betaling achter een computer kunnen kruipen om een brief te typen, en tevens een bijpassende enveloppe kunnen kopen. Ik had plezier om de oma met haar twinkelende ogen, die mij meetrok haar huis in, en een van haar dochters opdroeg een van de baby’s te halen, zodat ik die vast kon houden voor een foto.

In Dodoma was een nieuwe schokbreker zo geregeld, net als een tamelijk goed en schoon hotel. Nyangusi was nog nooit in Dodoma geweest. Het was voor hem ook een mooie kans om zijn beide neven te bezoeken. Die stonden er allebei op dat we ’s avonds kwamen eten. De oplossing was dat we eerst bij de ene gingen avondeten, en daarna bij de andere. Het huis van de eerste neef bleek een kamer van 3x3 meter, waarin een tweepersoonsbed van 2x2 meter stond. Alle spullen stonden opgestapeld in een hoek. Aan beide kanten van het bed stond een kleine bank, waarop ’s nachts de twee kinderen sliepen. Tussen de bankjes en het bed was een loopruimte van 15 cm. Het eten werd gekookt op een klein binnenplaatsje, samen met de vier, vijf buren. Het was een rare ervaring om met een man of acht, er waren ook nog twee vrienden bij, te avondeten op de echtelijke sponde van het gastgezin. Maar hoe arm ook, de sfeer was aller hartelijks en gastvrij, en de rijst met saus smaakte prima. Na het eten werd het hele gezin in de Landcruiser geladen, op weg naar de andere neef. Dat bleek een lange tocht door een labyrint van steegjes, veldjes, kerkhoven en vuilnisvelden in de buitenwijken van Dodoma, en dat alles in het pikkedonker. Aangekomen bij de andere neef, die er zelf om onduidelijke redenen helaas niet bij kon zijn, deden we de avondmaaltijd nog eens dunnetjes over, ditmaals rijst met bananensaus en een glas verse advocadosap. Na afloop, het was inmiddels middernacht, zetten Nyangusi en zijn neef mij af bij het hotel, om zelf vervolgens het nachtleven van Dodoma in te duiken. Ik was bekaf en viel als een blok in slaap.

De volgende dag reden we terug naar Kiteto. Nyangusi had de hele nacht doorgehaald en lag als een roos naast mij op de bijrijdersstoel te slapen. Ik genoot van het rijden door de eindeloze vlakten, het ritmisch geklap van de wielen op de vele hobbels en ribbels in de dirtroad, de vogels die soms een stuk meevliegen met de auto, de mensen langs de weg die spontaan zwaaien. Aangekomen in Kiteto was Nyangusi al weer aardig opgeknapt.

Samen met twee vrienden van Nyangusi vertrokken we in de middag naar zijn landbouwgrond. Het is een stuk van 200 acre, ongeveer 300 meter breed en 3 kilometer lang. Hij heeft het vier jaar geleden gekocht, met als doel om het stuk bush geschikt te maken voor de landbouw, en er daarna mais, zonnebloemen en bonen op te verbouwen. Maar kort na de aanschaf ontmoette hij zijn huidige vriendin, en vertrok hij naar Arusha. Hij was drie jaar geleden voor het laatst op zijn land geweest, en was benieuwd hoe het er nu bij zou liggen.

Na een half uur vanuit Kiteto in westelijke richting gereden te hebben sloegen we rechtsaf de bush in. We begonnen aan een tocht van ongeveer een uur over een kronkelig, dichtbegroeid pad waar de auto net tussendoor paste. Soms moesten we stoppen om takken te verwijderen omdat de auto anders al te bekrast zou raken. Het had nog niet geregend hier sinds juni, en alles zag er dor en droog uit. Toch zaten de struiken en bomen vol knoppen, en ik wist inmiddels dat een paar flinke regenbuien voldoende waren om het hele gebied in een week om te toveren in een zee van groen. Af en toe kwamen we een gazelle of een dikdik tegen, en op het pad lag hier en daar verse olifantenpoep. Het pad voerde ons grotendeels door bush, met hier en daar een stuk kaal gemaakt land dat lag te wachten op de ploeg na de eerste buien.

Langzaam naderden we het stuk land van Nyangusi. De eigenaren hadden hun stuk land gemarkeerd met een jute zak in een boom of een inkeping in een bast. Toen we het stuk land van Nyangusi naderden werd het stil in de auto. Het stuk land bleek helemaal geen bush mee, maar was voor een flink deel ontbost en platgebrand om de grond vruchtbaarder te maken. Op het land stonden twee hutten waar omheen drie mannen aan het werk waren. Nyangusi raakte met hen in gesprek, en zo werd duidelijk dat het stuk land twee jaar geleden (ook) aan iemand anders was verkocht. De mannen leefden al een jaar lang op dit plekje in de bush om de grond met de hand landbouwrijp te maken. Eenmaal per maand kwam hun opdrachtgever langs om eten en water te brengen.

Van het opgetogen humeur van Nyangusi en zijn twee vrienden was weinig meer over. Op de terugweg werden er nog steeds grapjes gemaakt, maar die hadden een ernstige ondertoon gekregen en werden afgewisseld door een bedrukt zwijgen. Nyangusi vroeg me tenslotte om naar de stam te rijden die hem het land vier jaar geleden hadden verkocht. Een klein uur later kwamen we daar aan.

De Dorobo stam leven grotendeels zoals de homo sapiens in de afgelopen 200.000 jaar deden, totdat 10.000 jaar geleden de landbouw in opkomst raakte: als jagers en verzamelaars. De Dorobo doen niet aan landbouw, en ook niet aan veelteelt zoals de Masai. Hun hoofdactiviteit bestaat uit de jacht en uit het verzamelen van eetbare planten en vruchten. En hoewel ze primitief leven betekent het ook niet dat de ‘beschaving’ helemaal aan deze stammen voorbijtrekt: toen wij de nederzetting naderde kwam snoeiharde hiphopmuziek ons tegemoet. Op een van de hutten van klei lag een flink zonnepaneel, die de voeding bleek voor een uit de kluiten gewassen muziekinstallatie.

Nadat ik zo’n 60 handen had geschud, en even was aangeraakt door degenen die nog niet eerder een blanke hadden gezien, ging Nyangusi in gesprek met twee oudere mannen over ‘the issue of the landi’. Eén van zijn vrienden leidde mij rond door het dorp. Hij liet mij enkele hutten zien, en ook de holle baobab boom die soms wordt bewoond, het hoe en waarom werd me niet helemaal duidelijk. Een aantal jonge meisjes verborg zich giechelend achter elkaar tot één van hen de stoute schoenen aantrok en met mij op de foto wilde. Een ander vroeg een beetje plagerig of ik wilde mee-eten, ze had een stuk of acht spreeuwen en sunbirds gevangen en geplukt, en stond op het punt om die te gaan frituren in zonnebloemolie met een houtvuurtje er onder.

De Dorobo stam jaagt op alles, zo vertelde Nyangusi’s vriend me, ook op soorten die inmiddels beschermd zijn, zoals olifanten en giraffen. Geen van de Dorobo gaat naar school, nieuws en politiek worden niet of nauwelijks gevolgd, en het hele concept van ‘beschermde diersoorten’ wordt afgedaan als kwaadaardige intrige om het voortbestaan van de stam te ondermijnen. Politie is er nauwelijks in dit gebied, en wildlife protection staat niet hoog op hun prioriteitenlijstje. En de rangers, die vorig jaar door de Tanzaniaanse president Magufuli zijn opgeroepen om zonder waarschuwing onmiddellijk met scherp te schieten als ze stropers zien (en die dat inmiddels ook doen), werken bijna uitsluitend in wildparken. Kiteto is een enorm gebied vol dieren, maar is, jet als het grootste deel van Tanzania, geen nationaal park. Het vlees van de zeldzame dieren wordt regelmatig door de Dorobo’s te koop aangeboden in het dorp, in ruil voor drinkwater, medicijnen, groenten of alcohol. En inderdaad, de volgende dag werd mij in Kibaya een stuk giraffevlees aangeboden (“zo lekker vlees heb je nog nooit gegeten”). Ik heb het vriendelijk geweigerd.

Inmiddels was het gesprek tussen Nyangusi en de stamoudsten veranderd van een rustig, zittend gesprek in een staande, emotionele woordenwisseling. Alles ging in rap Swahili afgewisseld met lokaal Dorobo dialect, en ik kon alleen aan de toon en de gebaren herkennen waar het ongeveer over ging. Op een gegeven moment werd duidelijk dat één van de Dorobo mannen een dubbele agenda had, elke keer als ik een foto maakte van de omgeving of van het gesprek draaide hij zijn gezicht schielijk van de camera af. Op een gegeven moment viel het woord ‘Polisi’, het enige woord dat ik herkende, en onmiddellijk werd de sfeer grimmig. Op dat moment realiseerde ik me dat wij met z’n vieren waren en zij met een stuk of zestig, bovendien deels dronken en voor het merendeel voorzien van kapmessen, en dat we wel heel erg ver van de bewoonde wereld waren verwijderd. Maar al snel veranderde het gesprek weer in vriendelijk meningsverschil. Na enige tijd liet Nyangusi zijn telefoonnummer achter (in de wijde omtrek is hier geen mobiel bereik, dus tja) en was het tijd om te vertrekken. De stamoudsten waren niet compleet, en ze konden Nyangusi pas over één á twee weken opnieuw te woord staan. Nyangusi kon dan meteen zijn eigendomsbewijs meenemen, getekend door een van de stamoudsten. Ons hele bezoek had ruim een half uur geduurd.

Nyangusi benutte de avond om de ontstane situatie te bespreken in het dorp, met zijn vrienden en met een oom die ook op de een of andere manier mede-eigenaar de de grond bleek te zijn. De andere ‘eigenaar’, die de grond nu aan het bewerken was, werd getraceerd, een ontmoeting werd gearrangeerd, maar op het moment zelf bleek de beste man vertrokken. Mijn westerse kijk op de zaak werd gevraagd, en mijn advies was om de besproken varianten waarin woorden als ‘politie’, ‘duivel’, ‘boete’ of ‘gevangenis’ voorkwamen links te laten liggen en te focussen op een dialoog, en waarbij ik suggereerde dat voor de Dorobo een aantrekkelijke optie zou kunnen zijn om een nieuw stuk land te geven aan Nyangusi of aan de andere ‘eigenaar’. Een variant die de Dorobo geen geld zou kosten en dat zo ook geen bezoek van ongewenste pottenkijkers uit de overheidsbureaucratie zou opleveren. Het conflict aangaan leek me weinig zin hebben, ik had de indruk dat het niet eens duidelijk was wie degene was die namens de Dorobo’s de overeenkomst had ondertekend en het geld had ontvangen. En identiteitsbewijzen, tja, wat is dat.

Voor Nyangusi was de situatie natuurlijk een grote tegenslag, en ik leefde met hem mee. Tegelijkertijd verwonderde ik me ook over alle wonderlijke gebeurtenissen op deze reis, waarbij de dingen steeds anders blijken te lopen als gedacht, en het thema ‘land’ steeds op allerlei manieren weer terugkwam. Ik dobberde rustig op alle golven mee, nam de gebeurtenissen zoals ze kwamen, ook mijn eigen voorkeuren als die zich aandienden, en volgde verder moeiteloos Nyangusi in wat hij op enige moment goed dacht om te doen. Nergens maakte ik me zorgen om ‘wat nu’ of was ik me op één of ander manier zorgen aan het maken over het verleden of de toekomst. Deze drie dagen leefde ik meer ‘in het nu’ dan ooit, en het ging moeiteloos.

Ik werd mij hier nog scherper van bewust toen Nyangusi de volgende ochtend niet op het afgesproken tijdstip aanwezig was om mij met de auto op te halen bij het guesthouse waar ik had overnacht. Eerst was ik er nog rustig onder, maar na een half uur kon mijn ‘ik’ niet langer dealen met de onzekerheid. In meditatietraining heb ik geleerd om de gedachten te observeren die zoal voorbij komen, en dat kwam nu goed van pas. Aanvankelijk kwamen gedachten langs als “Hij heeft zich vast verslapen”, “Misschien wordt hij opgehouden door een Masai die weer wil praten over een detector” en “Hij heeft zich vast vergist in het tijdstip.” Maar die bleken niet genoeg om mijn ‘ik’  koest te houden. Al snel volgde er zorgelijke gedachten, zoals “Als hij maar geen aanrijding heeft gehad” en “Zou mijn advies van gisteren slecht zijn gevallen?”, gevolg door de meer boosaardige varianten zoals “Wie denkt hij wel niet dat hij is dat hij mij laat wachten?”, en “Hij zal er toch niet met mijn auto vandoor zijn? Zo goed ken ik hem nu ook weer niet.” Het bijzondere was dat ik kon zien dat al die gedachten wel ‘in mij’ plaatsvonden, maar niet ‘van mij’ waren. De gedachten kwamen letterlijk uit het niets, en ik kon ze niet stoppen, ook al kon ik van elk van de emotioneel geladen gedachten zien dat ze weinig tot geen grond in de werkelijkheid hadden. Doordat ik er in meditatieve toestand naar kon kijken zag ik ook dat het mijn ‘ik’ was die door middel van al deze gedachten op volle toeren aan het werk was om de onzekerheid het hoofd te bieden en zichzelf bij elkaar te houden. Tegelijkertijd zag ik dat het leven ondertussen gewoon doorging, en dat ook dit onverwachte wachten precies dat was wat ik de afgelopen dagen steeds had gedaan: gewoon de dingen nemen zoals ze komen.

Na een uur wachten reed Nyangusi met mijn Landcruiser voor. Op de dakdrager lag een kuub houtskool in een enorme zak en twee zakken mais van 50 kg elk. “Heb je lekker geslapen?” informeerde hij monter. Na mijn bevestigende antwoord zei hij, zonder vorm van overleg: “Mooi. Ik heb ondertussen de auto ingepakt, het is tijd om terug te gaan naar Arusha.” 

Ik heb me nog nooit met zoveel plezier laten vertellen wat te doen. We maakten een prachtige terugreis van acht uur, een dag eerder dan gedacht, met uitzichten welhaast nog mooier dan voorheen, en met de kameraadschap nog beter voelbaar dan eerst. Ik voelde intens dat ‘de persoon Michiel’ en ‘de wereld om mij heen’ niet twee dingen zijn maar één, en dat dit geheel gewoon haar gang gaat, ongeacht de ideeën en plannen die mijn ‘ik’ er voortdurend over aan het bekokstoven is.

Nadat ik Nyangusi en zijn houtskool en mais had afgezet, reed ik naar huis in de inmiddels door en door stoffige Landcruiser. Op mijn telefoon speelde ik dat oeroude liedje ‘My land is your land’ in de versie van de al even oeroude groep ‘Peter, Paul & Mary’. Ik dacht aan die oude taoïstische spreuk, dat de kaart niet hetzelfde is als het land, en bedacht dat dit ook geldt voor eigendomsbewijzen en beschermde diersoorten en afspraken om iemand ergens op een bepaald tijdstip te ontmoeten. Moe en vol indrukken stond ik nog een uur stil in de verkeerschaos op het punt waar Titi een paar weken geleden een half uur was gearresteerd. Om acht uur ’s avonds stond ik na vier dagen weer onder een gewone douche en spoelde het stof van de reis van mij af.

Foto’s

16 Reacties

  1. Monique:
    11 december 2016
    Jeetje Michiel, ik voel een roman aankomen . Heerlijk om te lezen!
  2. Marleen:
    11 december 2016
    Ja idd! Ga je een boek schrijven? Wat een verhaal, je schrijft super leuk!
  3. Marloes Nuijten:
    12 december 2016
    Wat een gaaf en spannend verhaal, Michiel! En boek lijkt me inderdaad ook wel wat :-) Heel veel plezier nog!
  4. Ellis:
    12 december 2016
    Oh Michiel, ik dacht eerst: help! Een Engelse titel. En was vastbesloten jouw verhaal te lezen met Google Translate ernaast. En gelukkig ....., ik kon het gewoon in het Nederlands lezen. Jaja, ik maak me al druk om een stukje Engelse tekst, waar jij je niet eens druk maakt als je jezelf bevindt in the middle of knowhere tussen de discussiërende Afrikaanse stammen, olifantensoep en geroosterde vogels.

    Oh Michiel, je bent zo inspirerend.....
    Dat je jezelf hier allemaal aan durft over te geven, zonder enige vorm van controle uit te oefenen en wel keuzes blijft maken (zoals "geen giraffe eten"). Mijn zorgen zijn dan gelijk: wat eet Michiel wel? Zit dat niet vol enge beestjes en bacteriën? Alleen door het lezen van jouw tekst en het oppikken van de vibe en wijsheid die je hiermee overbrengt, kan ik al deze zorgen gelijk weer loslaten.

    Ik verlang naar nog meer van die mooie verhalen en straks naar jouw terugkomst hier. Dan zullen we hier eens ff een denkbeeldig vreugdevuurtje voor jou stoken.
  5. Silvia:
    12 december 2016
    Super genoten van je verhaal op deze maandagochtend. Fijn om even weg te dromen in je verhaal... heel bijzonder en moedig ook van je!
  6. Mieke Timmermans:
    12 december 2016
    Had graag met je meegegaan. Fantastische verhaal
  7. Antonet:
    12 december 2016
    Het leven ontmoeten....prachtig. Wat een avontuur, en mooi en fijn om te lezen!
  8. Riny van Haaren:
    12 december 2016
    Wat een geweldig mooi en lang verhaal.
    Het lijkt wel op een Roman maar ik weet het is levens echt.
    Wat onderneem je veel en durf je veel aan te gaan.
    En maakt mensen blij met hun leven.
    Heel veel liefs van Nico en Riny
  9. Sonja:
    14 december 2016
    Geweldig verhaal! En lukt het je om het hier en nu vast te houden of is het net als met vakantie: na 2 dagen is het helaas weer weg? Vrijdag ga ik schaatsten in Biddinghuizen. Hartelijke groet vanuit een iets andere werkelijkheid, Sonja;)
  10. Marianne:
    15 december 2016
    Wat een prachtige ervaringen. Wind je het goed als ik deze met mijn leerlingen deel?
  11. Arno:
    18 december 2016
    Hoi Michiel, wat een fantastisch avontuur! Dit zijn echt momenten die je nooit meer zal vergeten. En geweldig opgeschreven.
  12. Marcel:
    20 december 2016
    Michiel, wat kan jij fantastisch schrijven! Wat een bijzondere ervaring, heerlijk om te lezen en om op de hoogte te blijven van jullie belevenissen. En verder ontzettend bedankt voor jullie lieve kerstkaart. Wij wensen jullie ook hele fijne dagen, ook met de jongens erbij. Dikke knuffel van Mars
  13. Bianca O.:
    26 december 2016
    Floortje Dessing pas maar op, Michiel neemt het over ;-)
  14. Monique vd Krogt:
    2 januari 2017
    Wat een avontuur en tussen de regels door lees ik een persoonlijk proces in non dualiteit, mooi!
  15. Ilona:
    3 januari 2017
    Geweldig! Heerlijk van genoten:)
  16. Riny van Haaren:
    6 maart 2017
    Lieve Michiel
    Dank je wel voor het mooie lange reis verhaal.
    Wat een belevennissen allemaal.
    Laten we hopen dat er geen ongelukken gebeuren.
    En dat je nog veel plezier mag beleven in het verre Afrika.
    Heel veel liefs XXX van Pa Nico en Riny